“Ik wilde niet naar het kinderkamp Jozeboko waar je met je blote voeten op een koud ijzeren aanrecht werd gezet en waar je blote billen door vreemde tantes ruw gewassen werden.” “Vakanties waren een hel. We reisden niet alleen. We namen alle dode familieleden mee. In de auto en de tent. Per jaar werd dat heviger. Het onbegrip van de buitenwereld over het leed dat hun was aangedaan, maakte mijn moeder steeds kwader, venijniger en geisoleerder. Wij werden naar een kinderkamp gestuurd, zodat zij samen met vakantie konden. Om even tot rust te komen van die enorme zorg om ons. Ze hadden al zoveel aan hun hoofd. Een paar keer brachten ze ons naar Jozeboko: Joodse zee en boskolonie. Ze lieten ons achter bij een mooi groot gebouw bovenop een duin vlak bij het strand in Wijk aan Zee. Het voelde of we zwaar gestraft werden. We begrepen het niet. In Jozeboko vierden ze joodse feestdagen, dat kenden wij niet. Met Pesach mocht er niet gewerkt worden. De melk werd een paar dagen van te voren gekookt. Terwijl het feest moest zijn zat ik bij het ontbijt met mijn neus boven een glas melk naar een dik vel te staren. Je mocht niet van de tafel af voordat je je glas met vel leeg had. Ze zeiden dat je daar groot van werd. De meeste kinderen hadden hun glas leeg en waren al aan het spelen. Buiten spelen mocht alleen onder strenge bewaking en dat terwijl er om het gebouw al een hoog hek zat. Ik zat maar in die grote ruimte. De leidster bleef streng naar me kijken. Tenslotte beet ik met mijn ogen dicht in dat klonterige, pappige vel en slikte het door. Naar het strand gingen we pas als het zo heet was dat het ook in de tuin niet meer te harden was. We werden in een rij gezet en moesten ons aan een touw vasthouden. Kleren mochten absoluut niet uit, dan zou je kunnen verbranden. Eenmaal op het strand knoopten ze ons vast aan dat lange touw en liepen we spetterend als een stoet ganzen het water in. Je mocht niet verder dan je enkels. Probeerde je het toch, dan werd er ruw aan het touw getrokkken en vielen we met zijn allen om. Liggend in het vreemde bedje, dacht ik aan mijn mama en papa, die met hun auto ver weg waren en ik hoopte dat ze me snel zouden komen halen. In tranen hebben we onze ouders ervan kunnen overtuigen dat we daar nooit meer naar toe wilden. Het jaar daarop brachten ze ons naar Hopsy Topsyland. Dat was ook een kinderkamp, maar dan echt voor kinderen. We sliepen op stapelbedden in tenten en er was een vrolijke leiding. Daar voelde ik me blij.” Aldus beschrijft Hella de Jonge, beeldend kunstenaar en getrouwd met Freek de Jonge, haar verblijf in Jozeboko in haar boek ‘Los van de wereld’. Op een winderige dag in juni is ze na zeventig jaar terug in Jozeboko. Het werd een emotioneel weerzien waarbij de in haar boek beschreven herinneringen op verhevigde wijze weer tot leven kwamen: die weerzin van dat glas melk met vel kreeg nog een extra bijgedachte omdat ze zich nu realiseert dat ze toen ook al geplaagd werd door lactose intolerantie. Het veroorzaakte ter plekke acute buikpijn. Jozeboko blijkt na zeventig jaar nog letterlijk in het lijf te zitten.
Bij het weerzien blijkt er nog veel hetzelfde: de controleluikjes bij de slaapzalen, de gangen en trappen, de wasbakken en het ijzeren aanrecht in de keuken en het hek van prikkeldraad. Ze roepen bij Hella trieste gevoelens op van medeleven met de kinderen van toen en de onmogelijkheid voor de leiding om goed voor de kinderen te zorgen vanwege de eigen opgelopen kwetsuren gedurende de oorlog.
En dat er ook in deze tijd nog steeds met kinderen gesold wordt en er ongetwijfeld weer trauma’s ontstaan. Toch is ze blij dat ze geweest is en dat wat ze zich in ‘Los van de wereld’ heeft herinnerd op een genadeloze manier blijkt te kloppen. Later schreef Freek het lied Elsje, geinspireerd op de ervaringen van Hella in Jozeboko. Hopsy-Topsyland doet het ritmisch beter dan Jozeboko, wat natuurlijk wat sneu is voor het vrolijke Hopsy-Topsyland.
ELSJE
Elsje moet naar Hopsi Topsi Land
Elsje moet naar Hopsi Topsi Land
Want vader gaat met moeder op vakantie
Ze zeggen dat het leuker is voor Els
Als zij niet mee gaat naar het vreemde land
Maar hier gaat spelen met de vriendjes van haar eigen leeftijd
Nu is er een week voorbij
En het is nog steeds niet leuk geworden
Alle meisjes spelen met de jongens en ik speel met mijn pop
Ik krijg haast elke dag een kaart van moeder uit dat vreemde land
Ik heb al een keer teruggeschreven, heus niet dat ik heimwee had
Elsje zit in Hopsi Topsi Land
En als ze niet wil eten komt er een meneer
Die zegt dat eten beter is voor Els
Dan met een lege maag naar bed gaan
En dat haar moeder toch niet eerder komt dan afgesproken is
Weer is er een week voorbij En nu nog zeven nachtjes slapen
Alle meisjes spelen met de jongens en ik tel de dagen af
Ik heb al negen ansichtkaarten ik ken de plaatjes uit mijn hoofd
Ik heb maar niet meer teruggeschreven ze zijn al onderweg
Elsje ligt in Hopsi Topsi Land
Ze kreeg zo’n honger dat ze wel moest eten
De meneer die het haar verteld heeft van haar ouders
Zegt straks als je weer beter bent
Kun je weer spelen met de kinderen en met mij
Maar er is een maand voorbij
En haar ouders zijn nooit meer gekomen
Alle meisjes spelen met de jongens
Ongelukje in ’t verkeer
Elsje – Tekst en muziek: Freek de Jonge en Bram Vermeulen.
Neerlands Hoop in Panama 1971.
Los van de wereld – Hella de Jonge Uitgeverij Balans 2006.
Met dank aan Rozemarijn, Cees en Wim Hamers, de huidige bewoners van Jozeboko.
Tekst: Dik Broekman. (Jutter Wijk aan Zee)
Foto: Hans de Bruijn.